Midas Dekkers
Over de intieme relatie tussen de honingbij en bloemen. Hoger Honing
Hield ik maar van honing. Wat zou ik imkeren! Korven vlechten, kasten timmeren, koninginnen begluren, eindelijk een goede smoes om pijp te roken: wat was ik graag een hoeder van het kleinste vee, kleiner dan het kleinste lammetje. Het is er nooit van gekomen. Des te meer hou ik van ze, de bijen. Al leverden ze geen druppel honing, al lieten ze alle appels en pruimen onbestoven, dan nog zou ik elke bij willen bedanken voor het moois in de natuur. Als bijen ons iets wezenlijks leveren is het geen honing maar schoonheid. Dat doen ze met behulp van bloemen. Stel je voor: je bent een meisjesbloem. Een lekker stuk. En het is voorjaar, dus je wilt bloeien. Even verderop staat een spetter van een jongensbloem. Maar je kunt er niet bij, zo zonder voetjes. Dus roep je om hulp. Van een bij. Natuurlijk roept een nette meid niet echt, dat hoeft ook niet. Om de aandacht te trekken doe je gewoon je mooiste rokken aan. Ze verhullen nauwelijks de schaamblaadjes die de weg wijzen naar je vochtige stempel. Bedwelmd door een wolk van parfum golft al een bij door het gamma van modekleuren tot onder de fijnste lingerie rondom het vruchtbeginsel.
De reclame heeft gewerkt. Met de juiste kleuren en geuren in de juiste tijd van het jaar is elke bloem een STER-blok op een steeltje. Waren er geen bijen, dan viel er niets te lokken en zag onze natuur er uit als een buitenwijk van een Oostblok-provinciestadje in de jaren vijftig. Na de bij kwam de mens. Door een merkwaardige samenloop van omstandigheden valt deze miljoenen en miljoenen jaren na de afsplitsing van de gewervelden en de geleedpotigen op dezelfde kleuren als zij. Aangelokt door de tinten van rijp fruit leerden we in onze evolutie als aap de tinten van de bloemen te waarderen. Uit pure liefde voor hun pracht schiep de mens later de tuin, de grootste reclamecampagne van de natuur. Bijen weten er van genot nauwelijks waar ze het eerst moeten kijken. Langs het tuinpad loopt een vrouw, gehuld in een bloemetjesjurk, haar vriend als een reuzenhommel er achteraan. In de tuin weerklinkt het zachte kittelen van talloze bijenvoetjes op al die stempels als het zoemende snorren van een zwerm minuscule poezen. De vrouw en de man kijken elkaar vragend aan. Is dit wat dichters ‘hoger honing’ noemen?
Midas Dekkers